De BIOGRAFIE

STEMMINGEN VERTAALD IN KLEURKRIJT

Natuur
In Twente groeide ik op. Mijn ouders waren intens verbonden met de natuur en door hen kreeg ik eerbied voor de schepping. Om hun huis lag een grote wilde tuin, waarin de natuur haar gang mocht gaan, begeleid door mensenhanden. Mijn moeder gaf mij de liefde voor de planten mee en leerde mij kijken en onderscheid maken tussen zaailingen en het zogenaamde onkruid.

Mijn vader was meer gericht op de bomen, de doorkijkjes en het hemelruim. Hij trok mijn blik uit het detail, de wijdsheid van de kosmos in. Deze tuin was een schitterende leerschool voor mij als tekenaar. Ik heb jarenlang gewied en gekeken. Al tekenend leerde ik het wezen van de bloemen en de bomen doorgronden; het innerlijk van het landschap vast te leggen op papier. De planten moesten herkenbaar zijn, zonder dat de tekening fotografisch werd.

Er gebeurde van alles. Het zonlicht dat de hele dag om een boom en mij heen draait en mij openbaart wat die boom wil vertellen. De raadselachtige schaduw- en lichtvlekken, die de vanzelfsprekendheid van de vormentaal verstoort. De wind, die de bomen doet buigen en kreunen. De seizoenen, de intense hitte, de felle kou. De schemering die in golven over het landschap trekt en de kleuren steelt, totdat alleen de grijstonen overblijven. De kleurcombinaties die je zelf niet verzinnen kan. Een adembenemend oefenterrein. Meer dan 30 jaar heb ik letterlijk tussen de planten gezeten. Alle stemmingen vertaalde ik in kleurkrijt.

In de ‘tuin’pastels ligt de nadruk op de veelheid van vorm en kleur. Een gekrioel van alles wat er maar te zien, te ruiken, te horen en te voelen is. Daarin is het belangrijk dat je leert schiften: wat is de essentie? Mijn eigen ‘wilde’ tuin in Neerijnen is al 25 jaar de bron van veel vrolijkheid. Het vieren van de schepping. Elk jaar, begin juni, is de tuin opengesteld voor liefhebbers.

Dromen
En tegelijkertijd was er altijd die andere kant: de wereld achter de gesloten ogen. In tegenstelling tot de uitbundige natuurpastels ademen deze zielenbeelden eenvoud en soberheid uit. Als kind had ik een rijke fantasie. Ik was een bang meisje, dat geplaagd werd door nachtmerries en slaapwandelingen. Deze angsten tekende ik later van mij af in zwarte potlood- en pasteltekeningen, waarin de beelden uit een duistere, angstaanjagende wereld als spinsels opdoemden. Geïnspireerd door de Franse schilder Odilon Redon, ontwikkelde ik na de academietijd, mijn potlood- en pasteltechniek. Redon was mijn zielenmeester. Niet alleen door zijn onderwerpen, die de mythische en mythische wereld van de ziel verbeelden, maar ook zijn ongebondenheid aan één religieuze richting en natuurlijk zijn materiaalkeuze: het pastelkrijt.

Pastels
Vanaf het moment dat ik de academie verliet, ging het krijt mijn leven beheersen. De droge pastelkrijtjes hebben een enorme vuurkracht in zich. Het verspreidt licht. Ik kan er heel direct mee werken. Ik kan er heel fijntjes mee tekenen: de vinnigheid van een scherp zijkantje van het krijt benutten. Ik kan er ook mee schilderen: grote vlakken, laag na laag, over elkaar heen zetten. Ik zal nooit in een pastel gaan poetsen! Dat is de dood van een tekening. Het papier, dat altijd wit is, moet juist kunnen ademen, als de porieën van een huid. Dan kan het licht zich door de tekening heen werken, hoe duister de pastel ook is. Het licht dat van binnenuit straalt is wellicht het meest essentiële in een pastel.

Thema’s
In 1975 werd ik door een bevriend kunstenaar binnengeleid in een wereld, waar hel en hemel elkaar bevochten. De geheime droomwereld breekt open en magische beelden volgen elkaar op. De stolpvorm verandert in een bol, die zich opent als ballon. Ballonnen, als voertuig om de mens vanuit een andere dimensie te laten incarneren. Ballonnen worden trechters, worden luchtzeilen, waarin je verstrikt kan raken; luchtzeilen veranderen in zeilschepen, die nauwe doorgangen, sluizen, poorten passeren. De zeilen transformeren zich tot engelenvleugels. Na een voetreis door Nepal verschijnen de Boeddha’s en kringlopen. Voor het eerst wordt ‘de zoekende mens’zichtbaar. Het landschap is oneindig uitgestrekt. De weg en het water meandert en spiraalt. De figuren zijn meestal op de rug gezien. Jarenlang zwierf ik tussen mijn sprookjes, schelpvormen, fossielen, fabeldieren, menhirs, leven en dood.

Crucifix
Op een donkere, mistige februaridag verscheen een beeld dat mijn leven zou veranderen. Ik tekende een kaal winterbos met schimmige paars-blauwe stammen. Opeens doemde onder mijn hand, het beeld op van de gekruisigde. Het beeld van een crucifix zonder kruis. Het kruis was zijn lichaam, genageld aan een boom. Wanneer ik vroeger een crucifix zag, kon ik zelden een gevoel van weerzin onderdrukken. Nu had hij zichzelf getekend, buiten mijn wil om. Ik kon niet aan het beeld ontkomen. Een jaar lang tekende ik crucifixen. De beweging van het kruis moest zich verankeren in mijn lichaam, leek het wel. Ik was aangeraakt, maar had geen idee wat dat betekende. Deze ongelooflijke openbaring was de opmaat naar ‘Job’.

Job
Ik sloeg voor het eerst bewust de Bijbel open, toen ik gevraagd werd mee te doen aan een groepstentoonstelling met het thema ‘Job’. Eén van de moeilijkste en meest aangrijpende verhalen uit het Oude Testament. Job wordt tot het uiterste beproefd en moet zich naar binnen keren, om zich uiteindelijk over te kunnen geven aan het mysterie Gods. Vanaf het moment dat ik ‘Job’ begon te tekenen, werd ik door de taal bewogen. Het woord als uitgangspunt. Trouw blijven aan de tekst, net zo lang zoeken, totdat de taal het beeld laat spreken en het beeld de woorden draagt.

De thema’s werden mij steeds aangereikt. Zo verschenen in 2001 ‘Dante’s Divinia Commedia in 111 pastels’; in 2002 ‘De dwerg’ naar de ballade ‘Der Zwerg’ van F. Schubert; in 2004 ‘Christoforus, de legende van een heilige’; in 2005 ‘De sterren van je leven’ met 65 pastel- en potloodtekeningen (van Juke Hudig); in 2006 ‘De profeet’ naar het gedicht van A. Poesjkin. Alle in boekvorm uitgegeven. Daartussendoor weefde zich een andere beeldentaal, zoals de serie pastels van het Italiaanse circus Darix Togni, en de serie Hestia, de hoedster van het universum en van het innerlijke vuur, die ik in vele gedaanten tekende. In de circuspastels speelde het clair-obscur een belangrijke rol. De (on)getemde krachten van de wilde dieren riepen weer de oerangsten op, die ik met mijn krijt wilde bezweren.

DE WEG VAN MEDITATIE EN CONTEMPLATIE

Dante’s Divinia Commedia in 111 pastels
In 1998 begon ik de Divinia Commedia van Dante te lezen én te tekenen. Onbevangen, nieuwsgierig en onbekend met het duizelingwekkende gedicht, stapte ik de hel van Dante binnen en worstelde mij tekenend door de verstikkende duisternis van het kwaad. Dante’s hel was meer dan een bezwering van angsten. De hel leerde mij hoe ik mijn schaduwzijden onder ogen moest zien. Ik moest letterlijk door de hel gaan, niets omzeilen, omdat ‘niemand kan tot hoogten stijgen, die niet de diepste diepten heeft leren kennen’. Afdalen in de helle-trechter betekende ‘verdiepen’. Klimmen/stijgen op de louteringsberg vroeg om nederigheid en verinnerlijking. In het paradijs beschrijft Dante ‘de openbaring van het geestelijke’, de goddelijke dimensie. Dante, als visionair, heeft het inzicht om ons te leren zien met uiterlijke, maar meer nog met innerlijke ogen, de spiegels van de ziel.

Drie jaar lang tekende ik, stap voor stap, de beelden van deze reis door het hiernamaals, met Dante als gids. Ik kon mij niet voorstellen, toen ik de hel achter mij had gelaten en de louteringsberg beklom, ooit het paradijs te mogen betreden. Zo confronterend en zwaar was de weg. En als het toch zou mogen, hoe zou ik het hemelse licht dan kunnen uitbeelden? De helleput benam mij de adem, maar de louteringsberg en het paradijs ook, ieder op eigen wijze.

Het in beeld brengen was voor mij een inwijdingsweg in de diepste mysterieën van het mens-zijn. Een inwijdingsweg met veel drempeloverschrijdingen. En nog steeds! Een zoektocht die duister begint, maar zoals de sterren steeds verwijzen, eindigt in het licht. Het mysterie, waarin de vergankelijkheid tot eeuwigheid wordt getranscendeerd.

In 2001 verscheen het boek Dante’s Divinia Commedia in 111 pastels. Ik exposeerde in vele kerken in Nederland en in 2006 was ik te gast in het Museo Della Stampa te Fivizzano in Italië. Is er leven na Dante? Dat schoot vaak door mijn hoofd. Ja natuurlijk! Want Dante verenigt het verleden met het heden en de toekomst, de hemel met de aarde: de actualiteit van de eeuwigheid.

De dwerg
Na Dante kwam ‘De dwerg’ in zicht. De ballade ‘Der Zwerg’ door F. Schubert op muziek gezet. Al zingend en tekenend kreeg het wonderschone sprookje zo’n diepte en betekenis, dat wat aanvankelijk dramatisch en tragisch leek, uitgroeide tot een aangrijpend verhaal over jaloezie, wraak en wroeging, maar waar het accent uiteindelijk komt te liggen op liefde en vooral op mededogen

Christoforus, de legende van een heilige
Het beeld van de reus met het kind op zijn schouder, droeg ik al heel lang met mij mee, zonder te weten waarom. Het moment dat het verhaal getekend werd, liep synchroon met mijn eigen omvormingsproces. Een zoektocht naar de machtigste heer. Een (zoek)tocht waarin het goddelijke bewustzijn verder werd wakker geschud.

In het verhaal vindt de reus zijn bestemming en draagt zijn medemens door de rivier naar de andere oever. Hij geeft gehoor aan zijn innerlijke stem, zijn leven lang. Hij zegt nooit ‘nee’! Toch wordt hij pas echt door de Heilige geroepen, wanneer het kleine kind vraagt om overgezet te mogen worden. De reus wordt beproefd door het kind dat steeds zwaarder wordt en door de golven, die hem tot de lippen reiken. Hij vecht tegen de helle-krachten, de dood. Hij verdrinkt bijna, maar wordt herboren midden in de rivier. Het kind openbaart zich en vanaf dat moment zal de reus Christoforus heten. Hij, die zijn hart opende voor de liefde, droeg en werd gedragen.

De profeet
In 2005 begon ik aan ‘De profeet’, naar het gedicht van Alexandr Poesjkin. Ik had vier jaar gewacht, voordat ik de grote sprong durfde te wagen. De tussenliggende jaren kenmerkten zich door veel veranderingen: uiterlijke en innerlijke processen van afbraak en voorzichtige opbouw.
De weg van meditatie en contemplatie.
De profeet’ zou je een verslag kunnen noemen van een inwijdingsritueel, een pijnlijke, hardvochtige initiatie. Steeds weer een omvormingsproces, van uiterlijke naar innerlijke mens, waarin de waarheid zich openbaart. Het verhaal is als volgt:

De dichter wordt in de woestijn door een serafijn tegengehouden. De engel geselt hem én bevrijdt hem op een onzachtzinnige wijze van alle leugenachtigheid en onzuiverheid, die in hem is. Zijn zintuigen en uiteindelijk ook zijn hart worden hem afgenomen. Hij wordt bevrijd van zijn ‘oude’ leven. Hij wordt binnenstebuiten gekeerd.

Wanneer de dichter denkt dat hij sterft door zoveel geweld, spreekt God tot hem en wordt hij als profeet herboren. Gods woord zal hij verbreiden en het mensenhart ermee verzengen. Hij is brug tussen hemel en aarde geworden. Het tekenen verliep uiterst moeizaam. Ik kwam in een vacuüm terecht en vroeg mij voortdurend af: ben ík dit? Het gedicht liet zich op zo’n onbekende wijze tekenen, dat ik mijn eigen handschrift nauwelijks meer herkende. Elk houvast werd onder mij weggeslagen. Dit hield weken aan. Ik voelde mij tot het uiterste beproefd. Toch bleef het gedicht mijn leidraad en mijn verlangen werd alleen maar groter om het te mogen tekenen. Meer en meer voel ik mij gedragen. Het is altijd een weg naar binnen, naar het hart, dat in liefde open mag gaan. Een beweging van uiterlijk naar innerlijk, van duister naar licht.

“Toch bleef het gedicht mijn leidraad en mijn verlangen werd alleen maar groter om het te mogen tekenen. Meer en meer voel ik mij gedragen. Het is altijd een weg naar binnen, naar het hart, dat in liefde open mag gaan. Een beweging van uiterlijk naar innerlijk, van duister naar licht.”

Juke's Nieuwbrief